Begin 2018 was Kate Raworth in Nederland om haar boek Donut Economie te promoten. Dat dit boek veel discussie losmaakt was te verwachten. Maar waarom is ook dit boek weer zo belangrijk voor het economisch debat? Er ontstond een ware hype rondom de Donut Economie. De bijeenkomsten met Raworth in Nederland waren uitverkocht en ook in de media verschijnen artikelen, recensies en interviews met Raworth. Wat maakt de Donut dan zo bijzonder?

Eindelijk een nieuw model

De Britse econoom Raworth heeft met haar boek Donut Economie het economisch denken in Nederland (en de rest van de wereld) wakker geschud. Er gebeurt veel op het gebied van economisch denken. Raworth is namelijk niet alleen. Er zijn veel meer ‘nieuwe’ economen. De Oostenrijkse econoom Christian Felber trok in september 2017 ook veel aandacht in Nederland voor zijn Economy for the Common Good. Eind december 2017 spijkerde de Australische econoom Steve Keen 33 stellingen op de London School of Economics. Samen met 68 andere economen en de studentenbeweging Rethinking Economics wil Keen een reformatie in het economisch (academisch) denken ontketenen. Er valt inhoudelijk wat aan te merken op die stellingen van Keen en ook het ECG model van Felber is nog niet geheel uitgewerkt. De vernieuwende economische denkers weten elkaar wel steeds beter te vinden en bovendien weten ze het grote publiek te bereiken. Dit is een volgende stap in het veranderingsproces.

Oorzaak en effect

De Donut Economie levert een nieuw model op – de donut – om naar onze economie te kijken en problemen op te lossen. Kunnen we dan met dit ene model alle problemen in onze economie oplossen? Dat is niet erg waarschijnlijk, want het ligt eraan wat jij en ik verstaan onder “alle problemen”. Het is vooral een wake-up call, dat we ons gaan realiseren met welke bril we naar de economie kijken. Verschillende brillen, ook wel de economische stromingen genoemd, zijn door vooraanstaande economen ontwikkeld in de loop van de geschiedenis.

Uit: Thinking like an economist? A quantitative analysis of economics bachelor curricula in the Netherlands

De manier waarop onze economie in de loop van tijd is ingericht (daarbij kun je heel breed denken aan zaken als bestuur, recht, wetgeving, wetbescherming, fiscaliteit, …), resulteert in effecten in het dagelijkse leven van mensen. Positieve effecten, zoals onze immense welvaart en hoge levensverwachting in de 21ste eeuw. Maar ook negatieve effecten, zoals de vraag naar voedselbanken, plastic soep in de oceaan of het verdwijnen van biodiversiteit.

Welke bril zetten we op in Nederland?

In Nederland zie je dat de inrichting van onze economie een gemengde economie is, maar met een duidelijk accent op het marktdenken (de neoklassieke economie). De effecten die voortkomen uit dit marktdenken zijn op dit moment, in aanvulling op wat we eerder noemden, bijvoorbeeld de grote hoeveelheden afval, hoge CO2-uitstoot en een scheve inkomensverdeling. Het kan goed zijn dat jij deze effecten moreel afkeurt, ze belemmeren immers het ‘goede leven’ voor alle mensen.

Een voorbeeld

Als burger verlang je een ingreep om minder afval in de openbare ruimte te zien. Een ingreep is mogelijk binnen de bestaande economische inrichting. Denk aan mechanismen als ‘statiegeld’. Statiegeld past als maatregel wel bij een markteconomie en geeft een prijsprikkel aan het hergebruik (of eigenlijk aan het inzamelen) van verpakkingen. En dat is natuurlijk een prima initiatief om direct in te voeren in Nederland (dat zeggen we er meteen maar bij).

Er zijn – naast afval – veel negatieve effecten van een markteconomie die op voorhand niet te voorzien waren. Vaak lijken die negatieve effecten verrassend, maar ze zijn achteraf te verklaren vanuit het economisch denken van dat moment. Het afvalprobleem uit het voorbeeld is mede te verklaren vanuit de huidige voorkeur voor vrije markten en weinig overheidsbemoeienis. Je kunt één voor één aan deze negatieve effecten gaan sleutelen, zonder het economisch denken ter discussie te stellen en zonder een debat te hebben over morele vraagstukken die daar boven hangen. Dat blijft dweilen met een spreekwoordelijke open kraan.

Dweilen of kraan dichtdraaien

Als we de oorzaken van de negatieve effecten willen aanpakken, is het slimmer om het economisch denken te veranderen. Vernieuwende economische denkers als Raworth bekritiseren de dominante neoklassieke economische theorie. Deze theorie beschrijft markten die moeten groeien, waarbinnen individuen hun nut maximaliseren en bedrijven hun winst maximaliseren. Prijzen worden bepaald door vraag en aanbod, de markt houdt alles in evenwicht en de financiële economie kent een monocultuur van één munt. De kritiek is er al sinds het rapport Grenzen aan de Groei door de Club van Rome in 1972, of zelfs ver daar voor, maar wordt de laatste jaren steeds luider en meer divers.

Zo stelde de econoom Robert Skidelsky dat de dominantie van de neoklassieke economie in de wetenschap ook leidt tot een focus op wiskunde en kwantitatieve analyses (‘methodologisch autoritarisme’) en hij stelt dat dit dodelijk is voor nieuwsgierigheid en ontwikkeling van deze wetenschap. En Christian Felber heeft ook duidelijke kritiek op de wijze waarop wordt omgegaan met de soevereiniteit van burgers.

Binnen economische faculteiten wordt een bredere theorie ontwikkeld dan alleen de neoklassieke. Wat Raworth vooral knap doet, is het grote publieke bereiken. Ze heeft de fundamentele kritiek op neoklassieke economisch denken in eenvoudige taal samengevat. Daarmee zijn wat nuances verloren gegaan maar de boodschap is wel scherper geworden. Bovendien is haar Donut eenvoudig te begrijpen en te communiceren. Raworth reikt een frisse bril aan om naar de economie te kijken. Het blijkt dat veel mensen dit interessant vinden, ook niet-economen.

Want dweilen met een open kraan is een vermoeiend proces, waarbij de discussie vastloopt op macht: welgestelde medeburgers die de positieve effecten ervaren en minder last hebben van de negatieve effecten. Effecten hangen immers met elkaar samen. Kijk maar naar het statiegeld voorbeeld binnen het huidige neoklassieke economisch denken.

Zolang je geen statiegeld invoert, blijven sommige mensen verpakkingsafval in de openbare ruimte gooien. Het opruimen van het afval is een taak van individuele burgers die het afval netjes in de afvalbak gooien als onderdeel van het consumeren van goederen. En er is een collectieve taak van burgers om de openbare ruimte schoon te houden en te zorgen voor goede inzameling, verwerking en recycling van afval.

Vanuit dit collectieve belang is er een concrete behoefte aan minder afvalmateriaal. Denk aan herbruikbare verpakkingsmaterialen. Ook is het prettig om als individuele burger het afval op een gemakkelijke wijze kwijt te raken. Liefst makkelijker dan de openbare ruimte ermee te vervuilen.

Volgens de huidige economische spelregels hoeven producenten zich nauwelijks zorgen te maken over inname, statiegeld en recycling van grondstoffen. Ze maken met de huidige spelregels dus weinig kosten voor afval, en dus meer winst, en dat komt in een markteconomie vooral ten gunste van de aandeelhouders. Producenten kijken vooral naar de prijs van de verpakking en minder naar de verwerking van het materiaal als het eenmaal afval is. Als de samenleving besluit dat er statiegeld ingevoerd wordt, worden de kosten voor de producent geïnternaliseerd; ze moeten gaan betalen voor het ophalen en recyclen van afval.

Er ontstaan dan voor sommige ondernemingen misschien zelfs risico’s voor de continuïteit en dat betekent dat er banen in gevaar komen. Ook de aandeelhouders zijn ontevreden. Waarschijnlijk zullen zij hun macht inzetten om deze aantasting van de winstopbrengsten te beperken. Dit machtsspel blijft relevant zolang de spelregels telkens maar een klein beetje veranderen.

Een andere inrichting van de economie

Je kunt de effecten ook veranderen door op basis van morele vraagstukken voorstellen te doen om de inrichting van de economie bij te sturen. De morele vraagstukken liggen ten grondslag aan het economisch denken, bijvoorbeeld: “Hoe gaan we om met onze eindige grondstoffen?”,  “Hoe willen we inkomens en vermogens verdelen?”, of “Wat is eerlijke handel?”

Het idee om van bril te veranderen klinkt aantrekkelijk. Maar zouden we in één keer een flinke set spelregels kunnen aanpassen? En als dat zou kunnen, hoe doe je dat dan? Uiteraard is dit niet op een regenachtige donderdagmiddag geregeld; hoewel er in de geschiedenis wel verschillende voorbeelden van revoluties zijn.

Je kunt ook met kennis en inzicht van de economie gaan kijken naar de morele vraagstukken van deze tijd.

Er ontstaat dan een verlangen naar een nieuwe bril, met nieuwe spelregels en een geheel nieuwe situatie van effecten; positief en, ja inderdaad, ook negatief. De morele keuzes kunnen burgers samen gaan ontdekken. Er is geen eenvoudige oplossing voor alle problemen. Dit weten we ook van de economische stromingen in het verleden. Stel dat je de spelregels van een communistische economie nu toepast om inkomensongelijkheid aan te pakken, dan ben je nog niet gelijk van het afvalprobleem verlost.

Een Nieuwe Economie is zeker niet iets dat je op de tekentafel uittekent en vervolgens ‘implementeert’. De verandering gaat geleidelijk en niet alles is stuurbaar. Als we de richting bepalen, wordt het wel eenvoudiger om keuzes te maken.

Is het mogelijk om een economische inrichting zo bij te sturen dat die voor een zo groot mogelijke groep burgers – en de hele planeet – het ‘goede leven’ bevordert? Daarvoor is de eerste vraag een morele; wat is het goede leven? En pas dan komt de tweede vraag welke analytische bril(len) zet ik op om te komen tot een bijstelling van de economische inrichting. En de derde vraag is hoe we dit kunnen realiseren.

Wat is het goede leven?

Deze vraag is de eerste en lastigste vraag van de drie vragen. Je kunt het vanuit het individu bekijken, maar dat leidt mogelijk tot een optimalisatie voor individuen die als samenleving, binnen de grenzen van de Aarde, niet haalbaar is. Er zijn nog steeds (neoklassieke) economen die er vanuit gaan dat dat mensen zich hoofdzakelijk als rationele marktspelers gedragen en alleen reageren op (financiële) prikkels. Ze gaan uit van de Homo Economicus. Anders sociale wetenschappers en psychologen hebben dit beeld al lang genuanceerd: mensen zijn zo nu en dan rationeel, maar wisselen dit af met ander gedrag. Ze gedragen zich soms als prijsbewuste consument, soms als vriend, als collega of als ouder, kortom: als burger. In het dagelijks leven zijn we niet de gehele dag bezig ons nut te maximaliseren. We optimaliseren (als dat al lukt) en passen ons voortdurend aan. Teveel welvaart draagt ook niet meer bij aan het goede leven. Een mens kan bijvoorbeeld maar een beperkte hoeveelheid wijn of voedsel tot zich nemen.

En bovendien geldt dat de som van alle individuele goede levens moet passen binnen de ruimte die er is, anders gaat het goede leven van het ene individu ten koste van dat van het andere individu. Dit is de aanzet tot een debat, maar ook de vraag om een analyse; een noodzaak voor goede instrumenten om vast te stellen welke ruimte er is voor alles en iedereen binnen de grenzen van de Aarde.

Welke bril zetten we op?

Hier zien we dat ideeën zoals de Donut Economie of de Economy for the Common Good waardevol zijn in onze transitie. Het zijn nieuwe brillen die ons in staat stellen om naar economische problemen te kijken die we voorheen slecht konden waarnemen.

Hoe dan?

Als we kijken naar het krachtenveld rondom ‘de economie’ op dit moment, zien we vooral de macht van grote bedrijven en overheden. Het is interessant dat burgers tegelijkertijd de medewerkers zijn in een bedrijf dat streeft naar maximalisatie van winst, of als ambtenaren bij een overheid wetten opstellen of handhaven,  en  ook de buurtbewoners die ontstemt zijn over rondslingerend afval.

Stel je voor dat je een set spelregels gaat definiëren waarbij een coöperatief bedrijf (waarbij de medewerkers samenwerken en aandeelhouder zijn) in het voordeel is. En spelregels waarbij het fiscale beleid is ingericht om hergebruik van alle grondstoffen te stimuleren. Alle werknemers hebben dan belang bij circulaire productie, afval in de openbare ruimte achterlaten is niet meer logisch. Dan zouden alle randvoorwaarden voor de huidige discussie rondom statiegeld veranderen. Die discussie zou misschien zelfs niet meer bestaan.

We hebben andere beelden nodig om mensen los te weken uit huidige ingesleten patronen. We onderscheiden drie verschillende groepen mensen, of eigenlijk vier: er is een groep mensen die de noodzaak voor verandering (nog) niet ziet, daar besteden we nu even geen aandacht aan. We kunnen de economische vernieuwers in grofweg drie groepen verdelen. De eerste groep stelt dat enkel schaven aan de neoklassieke theorie voldoende is. Statiegeld of het beprijzen van CO2-uitstoot zijn voorbeelden van een relatief kleine aanpassing. Een tweede groep wil vooral meer diversiteit. Onder andere de econoom Irene van Staveren (ISS) en de studenten van Rethinking Economics bepleiten dit. Zij stellen dat er verschillende brillen moeten komen om de complexe economische realiteit te bestuderen en te begrijpen. De derde groep wil de gehele neoklassieke theorie omver werpen. Een voorbeeld is Eric Beinhocker (Oxford University). Hij stelt: “de radicale uitdaging die de nieuwe economen hebben aanvaard, is om alle onrealistische veronderstellingen in één keer te versoepelen […] en een economie te creëer die veel beter aansluit op de echte wereld.” En hij stelt dat dit ook consequenties kan hebben op beleid en politiek.

Deze laatste twee groepen, maar vooral de laatste groep, zijn natuurlijk bedreigend voor neoklassieke economen. Indirect stelt de Nieuwe Economie dat het neoklassieke denken gedeeltelijk is gebaseerd op verkeerde aannames en dat de theorieën daarom vrij snel tot de geschiedenis behoren. Tegelijk is het de reden dat inzichten van economen zoals Kate Raworth waardevol zijn. Deze nieuwe economen zijn niet aan het bijsturen binnen de huidige inrichting van de economie, maar stellen deze inrichting ter discussie en komen met alternatieve brillen. De transitie naar een Nieuwe Economie begint met het ter discussie stellen van een aantal basisaannames van ons huidig economisch denken.

Wat levert dat op?

Als we de basisaannames van het economisch denken ter discussie stellen, is er ruimte voor nieuwe inrichtingsvoorstellen. Kijk bijvoorbeeld naar de drijfveren voor winstmaximalisatie van ondernemingen. Deze zijn gebaseerd op de basisaanname dat het belangrijkste doel van de onderneming “groei” is. Alle systemen in de samenleving focussen op die basisaanname; denk maar aan de fiscus (belasten van winst) of de arbeidsmarkt (werknemers aannemen of ontslaan op basis van winst).

In het boek The New Capitalist Manifesto schrijft Umair Haque dat McDonalds hamburgers produceert voor $3 en verkoopt voor $4. Een dollar winst in oud economisch denken. Maar hij becijfert ook de CO2 uitstoot en alle maatschappelijke kosten van junk food en komt dan met $27 extra kosten. En hij komt tot de conclusie dat McDonalds dit geld ‘steelt’ van de samenleving en vooral van toekomstige generaties.

De Donut Economie stelt die basisaanname ter discussie en dat opent een weg naar andere doelstellingen voor ondernemingen. Doelstellingen waarbij we anders en beter moeten meten. We moeten zorgen dat alle kosten in beeld komen, waarbij het niet nodig is alles om te rekenen naar geld. Juist andere meeteenheden zijn waardevol in het bepalen van de koers, want geld is niet hetzelfde als waarde.

Doen: waar kunnen we beginnen?

Verandering vereist een maatschappelijk gesprek over waarden en doelen; wat willen we dat onze economie voor de samenleving betekent? Kijk naar zaken als werk, productie, inkomen, verdelingsvraagstukken, gebruik van commons en grondstoffen. Dit vergt nieuw onderzoek. We kunnen vandaag al besluiten dat we niet meer gaan meten “hoe hard we gaan” (meten van het BBP). Het is heel inspirerend om te kijken welke zaken we dan wel moeten gaan meten. Op dat gebied volgen de ontwikkelingen elkaar de laatste jaren snel op. Veel mensen zijn al bekend met het begrip “bruto nationaal geluk”, zoals deze in Bhutan wordt gebruikt. De Donut Economie gaat uit van de Sustainable Development Goals. Christian Felber komt met een reeks aanbevelingen samengevat in een matrix waarin 20 thema’s zijn opgenomen. Door het scoren van punten, kan de onderneming aangeven waar deze staat binnen de nieuwe economie.

We kunnen zeker hele praktische zaken gaan ontwikkelen. Er is een flinke samenhang tussen ons geldsysteem en duurzaamheid. Bernard Lietaer beschrijft bijvoorbeeld uitgebreid een aantal experimenten met lokale munten die al verstrekkende verbeteringen opleveren op sociaal gebied en op gebied van duurzaamheid, terwijl ze tegelijkertijd de lokale economie versterken.

En economie als wetenschap moet ook in actie komen. En wel op een wijze die haar weer in verbinding met de samenleving brengt waar zij een belangrijk onderdeel van is. Vanuit wetenschap ontstaat ook weer een nieuwe impuls in het onderwijs. Samen met politiek, burgers en ondernemers zal de richting van de economie helder moeten worden.

Onderwijs, onderzoek en praktijk, dat is waar we met Our New Economy een belangrijke bijdrage aan willen leveren.

Literatuur

Raworth, R. (2017) Doughnut Economics.

Tieleman, J., De Muijnck, S., Kavelaars, M. & Ostermeijer, F. (2018) Thinking like an economist? A quantitative analysis of economics bachelor curricula in the Netherlands.

Felber, C. (2017) Ware Winst.

Haque, U. (2011) The New Capitalist Manifesto.

Lietaer, B. e.a. (2012) Geld en Duurzaamheid.[:]