Wat is een participatie-inkomen? Het lijkt op een basisinkomen, maar dan met de eis dat de ontvanger wel íets doet. Want zo zelfstandig en initiatiefrijk als Rutger Bregman zijn we niet allemaal. Veel mensen weten niet goed hoe ze moeten of kunnen participeren, hebben persoonlijke problemen of een slechte gezondheid, en zijn niet beter af als ze simpelweg geld krijgen en verder aan hun lot worden overgelaten. Tegelijkertijd is een standaard betaalde baan niet voor elk persoon en niet voor elke maatschappelijke bijdrage haalbaar of de juiste vorm. Daarom verkent ONE het idee van een participatie-inkomen.
Op 1 januari 2015 werd de Participatiewet ingevoerd. Het was primair een bezuiniging op de sociale zekerheid: minder geld, strengere regels. De recente evaluatie door het Sociaal Cultureel Planbureau was dan ook vernietigend: de participatiewet leidt niet tot meer participatie. Maar onder de oppervlakte gebeurde de afgelopen jaren nog iets anders. Elf gemeentes vonden ruimte in de wet voor een sociaal experiment: wat gebeurt er als je bijstandontvangers beter begeleidt, meer ruimte geeft om zelf te bepalen hoe zij kunnen bijdragen aan de samenleving en beloont voor hun extra inzet? De afgelopen jaren kregen vele duizenden bijstandontvangers in die gemeentes juist méér ruimte, méér zeggenschap over hun eigen lot. Met ONE kijken we vanaf de zijlijn mee met die experimenten. Wat we zien is bijzonder hoopgevend.
Vrijdag, 20 december 2019. In Utrecht, bij Divosa, de vereniging van directeuren in het sociaal domein, vertellen gemeentewerkers uit Wageningen, Uden en Den Haag over hun ervaringen. Onze Rebecca Belochi opent de bijeenkomst met haar visie op het participatie-inkomen: een breed palet aan mogelijkheden, gelegen tussen enerzijds ‘workfare’ (verplicht schoffelen, of je raakt je bijstand kwijt) en het basisinkomen (gratis geld zonder enige eisen). Na haar spreekt de Tilburgse econoom Ruud Muffels, die de lopende experimenten als onderzoeker begeleidt. Hoewel het de vrijdag voor Kerstmis is, is de energie hoog: er hangt verandering in de lucht.
Allereerst wordt de standaard vraag gesteld: krijg je mensen nog wel in beweging, als je ze niet meer kunt straffen door hun uitkering af te pakken? Moeten we ze niet vooral harder achter de vodden zitten? Maar helaas: over de statistische resultaten kan Muffels nog niets zeggen. “Die zijn nog niet definitief.” Een vergelijkbaar experiment in Finland geeft al wel deel van het antwoord. Daar blijkt: de zoektocht naar werk wordt niet minder als de dwang weg is. Als het even kan willen mensen een normale, betaalde baan, liever dan leven van de bijstand. Dus zo gauw ze daar weer toe in staat zijn, gaan ze er voor. Maar vooral worden mensen minder gestrest, gelukkiger en fysiek gezonder.
Gelukkig. Maar de experimenten zijn vooral bedoeld om voorbij dit soort wantrouwen te komen, naar de vraag: wat wil deze persoon eigenlijk zelf, hoe ziet hij/zij de eigen bijdrage aan de maatschappij? Wat kan de gemeente voor hen betekenen? Ze heten dan ook ‘vertrouwensexperimenten’, want ze zijn gebaseerd op het basale idee dat mensen, ook bijstandontvangers, te goeder trouw zijn, en liever bijdragen dan langs de zijlijn staan. En dat is even wennen. Niet in de laatste plaats voor de bijstandontvangers zelf, vertelt Hans Zuidema, die het experiment in Wageningen begeleidde.
“Ze schrikken ervan. Sommigen zeiden: ‘Nog nooit is mij hier die vraag gesteld: wat wilt u? Wat vindt u?’ Anderen zijn in tranen. ‘Ik word weer als een volwassene behandeld. Ik word weer serieus genomen.’ Deze mensen worden al jaren totaal gekleineerd, en krijgen nu opeens nieuwe ademruimte.” Na de eerste schok voelen velen weer een kracht in zich opborrelen die ze al jaren niet meer hadden gevoeld: hun initiatief wordt wakker, ze krijgen weer zeggenschap over hun eigen leven.
Ook de ‘casemanagers’, degenen die op dagelijkse basis de bijstandontvangers moeten helpen om uit de sores te komen, moeten flink omschakelen. Muffels: ‘Er was veel scepsis: is die ruimte om los te laten er echt, en gaat dit werken?’ Het was voor velen vreemd om achterover te moeten leunen, om de bijstandontvanger het initiatief en de zeggenschap te geven.
Maar na een half jaar tot een jaar waren de meesten om. ‘Ze zagen mensen voor hun neus opbloeien.’ Niet gek, want dit was uiteindelijk waarom ze ooit voor dit werk hadden gekozen: om mensen die het moeilijk hebben weer op weg te helpen. In plaats van alleen maar strenge beoordelaars waren ze nu coach, begeleider. En dat werkte in alles door. “Ik voel me prettiger, ga met meer plezier naar m’n werk. Deze aanpak is voor iedereen fijner.” Ze merkten het ook aan de bijstandontvangers die ze begeleidden. Die kregen meer vertrouwen in de gemeente, stelden zich opener op, en spraken waardering uit voor de begeleiding die ze kregen.
Maar: vertrouwen komt wel te voet. Het wantrouwen zit diep ingebouwd in de bijstand, van nationaal beleid tot in de gemeentelijke apparaten. Veel bijstandontvangers geloofden dan ook niet dat ze nu echt zeggenschap zouden krijgen. Ze hadden te vaak nieuw jargon gehoord zonder echte verandering, oude wijn in nieuwe zakken. In Wageningen vonden ze daar iets op: werken met persoonlijke doelen waarover overeenstemming was. Een ‘sociaal contract’ tussen bijstandontvanger en gemeente dat bepaalde dat de bijstandontvanger de vrijheid kreeg om ‘nee’ te zeggen tegen suggesties van de gemeente, in ruil voor een actieve opstelling. En in de onderzoeksgroep ‘zelf in regie’ ook echt juridisch bindend. Zo was de machtsverhouding niet meer 100%-0%, maar kreeg de bijstandontvanger ook echt grip op zijn of haar eigen lot.
Die aanpak bleek cruciaal om mensen uit de slachtoffer-rol te laten komen. Zuidema vertelt over een Somalische vrouw, een alleenstaande moeder die met goede reden haar man de deur had gewezen. In gesprekken legde zij vroeger altijd de nadruk op haar beperkingen. Ziek, zwak, misselijk. Alles uit angst dat haar bijstand zou worden ingetrokken, of dat ze zou worden gedwongen werk te doen dat ze als alleenstaande moeder met twee kinderen niet aankon.
“Toen we met deze aanpak met haar aan de slag gingen en samen met haar de bij haar persoon passende doelen afspraken, kreeg zij het vertrouwen dat we haar niet zomaar ergens zouden plaatsen. Samen kwamen we erop uit dat ze eigenlijk wel íets kon werken: tien uur per week in de thuiszorg. Daar had ze bovendien al ervaring in. Weinig uren, maar wel een groot verschil in haar leven. Ze kreeg weer sociale contacten, leerde beter Nederlands.
Maar het belangrijkste vond ze nog wel het voorbeeld dat ze hierdoor kon zijn. ‘Nu kan ik ook aan mijn kinderen voorleven dat je voor jezelf kunt zorgen, geld kunt verdienen en een bijdrage leveren.’ Juist door mensen ruimte en ondersteuning te geven, helpen we ze om op eigen kracht terug te komen in de samenleving. Planten groeien ook niet harder als je ze met geweld omhoog probeert te trekken. Je moet ze geven wat ze nodig hebben, dan bloeien ze op.”
Hoopgevende ontwikkelingen. En hard nodig, want de bijstand wordt een steeds akeliger positie. Professor Muffels is van origine armoede-onderzoeker, maar zelfs hij was geschrokken van de slechte financiële situatie die hij aantrof onder mensen die van de bijstand afhankelijk zijn. ‘Het is echt bijzonder schraal, heel stressvol dus ook. Als je één fout maakt, zit je al snel in de schulden. Uit de gedragseconomie weten we dat mensen daar niet beter van worden: gestreste mensen handelen minder slim en kunnen minder goed nadenken.’
Wat ons betreft legt Muffels daar de vinger op de zere plek. We zijn een welvarend land. Waarom zouden we degenen die pech hebben gehad, of fouten hebben gemaakt, zo hard willen straffen, op een manier die hen en hun kinderen alleen maar verder buiten de samenleving plaatst, en waar niemand iets mee opschiet?
Natuurlijk, we zijn er nog niet met deze experimenten. De komende tijd wordt het spannend. Hebben Rijksambtenaren, wethouders en gemeenteambtenaren het lef om hun sociaal werkers de ruimte te geven waarin ze deze hoopgevende nieuwe vormen verder kunnen verkennen? Lukt het de gemeentes om de best practices onderling te delen, die bepalend zijn voor het falen of slagen van zo’n experiment? Hoe zullen de statistische resultaten uitvallen, die in april bekend worden? Lukt het om de ‘sweet spot’ te vinden tussen enerzijds de voorkeursaanpak van de individuele klantmanager en anderzijds de keiharde one-size-fits-all logica van categorieën en systemen? We zullen het zien. Vanuit ONE blijven we deze ontwikkelingen in elk geval volgen: het ontwikkelteam van Divosa en kennisinstituut Movisie, de onderzoeksgroep van prof. Muffels en natuurlijk de experimenterende gemeentes! Laten we samen bouwen aan een écht participatie-inkomen, dat werkt voor iedereen.