Als je het gesprek aangaat met mensen in je omgeving over een sociale en duurzame economie, herken je vast de situatie dat jou verteld wordt wat er zo goed is aan de huidige economie. Mensen die uitleggen dat we moeten blijven groeien om het milieu te kunnen redden, of dat het enige alternatief voor de vrije markt economie het communisme is – en dat dit geen optie is, toch?
Om je beter voor te bereiden op zo’n inhoudelijk gesprek hebben wij een aantal veelgebruikte argumenten verzameld. We hebben ze voorzien van een goed tegenargument.
Algemeen (3)
Wat men beweert:
We denken dat we invloed hebben, maar de wereld reageert natuurlijk niet op onze individuele acties.
Wat men beweert:
We denken dat we invloed hebben, maar de wereld reageert natuurlijk niet op onze individuele acties.
In het kort:
Hoewel je als individu maar weinig hebt in te brengen, laat de geschiedenis heel duidelijk zien: de grootste macht ligt altijd bij ‘de burgers’.
Het begint altijd met een kleine groep mensen met een goed idee
De transitie naar een meer duurzame en sociale economie begint bij de nieuwsgierigheid van mensen. Als individuen zich hierin gaan verdiepen, komen de vragen vanzelf; Is het logisch wat we doen? Handel ik vanuit wat ik belangrijk vind? Er is een kleine groep mensen die vervolgens op basis van deze vragen aan de slag gaat. Zij werken alternatieven uit, denken na over andere oplossingen of starten ten minste het debat.
Verandering begint bij het bevragen van de status quo
Laten we beginnen met een voorbeeld. Veel mensen werken bijvoorbeeld 5 dagen in de week, van 9 tot 5. Voor dat werk heeft een groot deel van de Nederlanders een auto nodig om te forensen. Van de werktijd besteden ze gemiddeld 1,5 dag per week om hun auto te bekostigen. Weegt het bezitten van die auto op tegen die anderhalve dag die je ook aan andere dingen kan besteden?
De status quo hoeft zichzelf eigenlijk nooit te verdedigen. We vinden het huidige, bestaande systeem logisch. Als je toch vragen gaat stellen, kan je gemakkelijk vastlopen. In bovenstaande voorbeeld werkt de gemiddelde forens soms zelfs langer voor de auto dan dat deze gebruikt wordt voor de reistijd naar het werk. Dit zijn ongemakkelijke constateringen. Op vele gebieden kent ons economische denken zulke inconsequenties. Vanuit economische logica gaat het gedrag soms in tegen het eigenbelang van het individu of de samenleving. Denk aan de reeks schandalen van milieudelicten waar overheden met fluwelen handschoen optreden om de economie te sparen. Tegelijk staat volksgezondheid op het spel.
“The real power is the power of the people”
New Financial Forum organiseerde een gesprek met Satish Kumar. Hier komt deze mooie quote uit. Een mooie gesprek om terug te kijken.
Wat men beweert:
Net als je de voordelen van fiets versus auto met behulp van een paar helder geformuleerde zinnen uiteen hebt gezet, begint je gesprekspartner over het feit dat we “sowieso met teveel mensen zijn” of een vergelijkbare wisseling van onderwerp. En je herkent vast het moment dat het opeens persoonlijk wordt: “maar jij rijdt auto, dus …”.
Wat men beweert:
Net als je de voordelen van fiets versus auto met behulp van een paar helder geformuleerde zinnen uiteen hebt gezet, begint je gesprekspartner over het feit dat we “sowieso met teveel mensen zijn” of een vergelijkbare wisseling van onderwerp. En je herkent vast het moment dat het opeens persoonlijk wordt: “maar jij rijdt auto, dus …”.
In het kort:
Veel gesprekken over de transitie zijn lastige gesprekken. Er is veel wetenschappelijk bewijs dat het anders moet op gebied van klimaat, biodiversiteit en sociale zekerheid. Het vereist ook gedragsveranderingen en daar hebben mensen een hekel aan. Dus in gesprekken komt weerstand voor. Ontkenning is eenvoudiger dan actie en dat uit zich in veel verschillende vormen, zoals de drogredeneringen.
De Drogreden
Er is een set van zo’n 12 vaak voorkomende drogredenen. We pakker er hier vijf uit, met een specifiek voorbeeld en een mogelijke reactie.
Het weglaten van bewijs of omkeren van de bewijslast
Een veel gebruikte argumentatietruc betreft het weglaten van het bewijs van een stelling. De uitdaging die jij dan opeens voorgeschoteld krijgt is om te bewijzen dat het niet zo is. Hoe werkt dat? Iemand kan beweren dat “iedereen weet dat de opwarming van de aarde wordt veroorzaakt door de zon” of “een economie zonder groei bestaat niet, geef mij één argument waarom dat wel kan”.
Jouw gevoel kan zijn dat je nu het tegendeel moet bewijzen, maar je kan natuurlijk eerst vragen waarom iemand vindt dat dit zo is. Het voordeel is dat je iemand eerst beter gaat begrijpen voordat je gaat reageren. Dit werkt vaak goed in gesprekken met mensen waar je het niet helemaal mee eens bent. De meest simpele start is vanuit de vraag: “dus jij zegt dat […] is dat wel zo?”
De cirkelredenering
Een cirkel is rond omdat het cirkelvormig is. En zo levert iemand die de cirkelredenering gebruik een bewijs dat bestaat uit het (anders) noemen van datgene wat diegene juist probeert te bewijzen.
Mensen die tegenstander zijn van windmolens vinden ze vaak aantasting van het landschap omdat veel mensen het geen mooi gezicht vinden. Dat is geen bewijs, maar een cirkelredenering. Als je zou vragen of snelwegen dan geen aantasting van het landschap zijn, krijg je te horen dat mensen daar niet over klagen. Door over snelwegen te beginnen heb je niet meteen de beste start van een prettig gesprek, maar het kan een enkele keer wel van pas komen.
Ook deze drogreden is vaak ingegeven door weerstand tegen de veranderingen. Je blijft met iemand in gesprek door bijvoorbeeld te vragen waarom het dan geen mooi gezicht is, of wat volgens diegene een mooi landschap is. Waarom houden ze eigenlijk zo van het Nederlandse landschap? Wat zouden we allemaal moeten behouden aan het landschap, etc. (je begrijpt welke kant dit gesprek op kan gaan).
Bespelen van persoon of ad hominem
“U bent natuurlijk slim genoeg om te weten dat we uiteindelijk met teveel mensen op deze Aarde zijn”. Met deze vleiende zin wordt je – als je niet oplet – voor het karretje van je gesprekspartner gespannen. Ben je anders niet slim genoeg? Ho, wacht even!
Nee, hier lopen twee zaken door elkaar: er wordt iets beweerd (ook nog eens zonder bewijs, zie hierboven) én degene die het daarmee oneens is, wordt dom genoemd. Een drogreden, vergelijkbaar met de Ad Hominem (op de persoon spelen). Het is een vaak gebruikte gesprekstechniek om ergens onderuit te komen. Bij deze persoonlijke aanval wordt jou iets verweten waardoor jij geen autoriteit hebt om iets van het onderwerp te vinden. “Het basisinkomen is niet haalbaar, bovendien ben jij geen econoom, dus wat weet je er nou van?”
Het advies is om terug te gaan naar het argument waar je over begon. Laat je niet verleiden om op deze persoonlijke aanval in te gaan. Benoem het wel als het je opvalt en zeker als het je raakt.
Onjuist beroep op autoriteit
Een variant hiervan ken je zeker: “De economie is alleen nog te redden als de Nederlandse staat eigenaar wordt van alle banken, dat las ik deze week op Facebook.” Nu is Facebook, Twitter of welk medium dan ook geen reden om de boodschap klakkeloos te accepteren. Tegelijk wordt er ook echt goed materiaal verspreid via deze kanalen. Het gaat er vooral om van wie het bericht op Facebook afkomstig is.
De beste aanpak is dus wederom om door te vragen: wie zei dat, of naar welke bron wordt er verwezen? En probeer ook te achterhalen of diegene het echt gelezen heeft – dus vraag naar de belangrijkste argumenten van het onderzoek of de bron. Het komt vaak genoeg voor dat mensen de kopjes lezen en de rest er zelf wel bij bedenken.
Die bronnen kun je overigens eenvoudig nagaan. Er is een klein aantal wetenschappers en pseudowetenschappers dat veel schrijft over het niet bestaan van door de mens veroorzaakte klimaatverandering. Op Desmog kun je nagaan of je met zo’n charlatan te maken hebt als bron. En op Skeptical Science vind je bovendien vaak goede weerlegging van de onzinstandpunten van zulke artikelen. In een gesprek is het niet handig als je naar internet moet uitwijken. Het kan je wel helpen om hier te kijken als je zelf twijfelt over bepaalde standpunten.
Vals dilemma en Stroman
Een veelvoorkomend vals dilemma, dat we ook vaak tegenkomen bij Veel Gebruikte Argumenten, is een oneigenlijke tegenstelling tussen economie en milieu of klimaat. Iemand zegt dan bijvoorbeeld tegen jou: “klimaatmaatregelen kosten veel geld, dus eerst moet de economie groeien.” Bij het valse dilemma wordt vaak slechts 1 optie genoemd als tegenstelling (had je al bedacht dat er ook klimaatmaatregelen die geld besparen, bijvoorbeeld door minder energie te verspillen?).
Soms wordt er ook nog gebruik gemaakt van overdrijvingen, ook wel de Stroman genoemd: “dus jij zegt dat klimaatmaatregelen onze economie in de soep mogen laten lopen?” Waarschijnlijk heb jij dat helemaal niet beweerd, maar jouw gesprekspartner heeft dat argument nu wel gebruikt om te gebruiken in het debat. Opeens moet je de discussie aangaan over een argument dat jij niet hebt gebruikt.
Bij dit soort drogredenen moet je wel scherp blijven. Probeer zo snel mogelijk aan te geven dat jij vindt dat dit dilemma niet klopt of dat er sprake is van een stroman (en dat je dit niet waardeert!). En maak duidelijk wat wel jouw standpunt is (“ik beweer juist het omgekeerde – dat belangrijke klimaatmaatregelen uitblijven omdat we zo eenzijdig op onze korte termijn economie focussen, terwijl we er op lange termijn beter van worden”).
In het algemeen
Je merkt dat veel drogredenen jou kunnen uitdagen om te ‘happen’. Juist als je niet in debat gaat, maar een gesprek begint, dan sta je open om vragen te stellen. Probeer er eerst achter te komen wat mensen drijft en waarom ze bepaalde standpunten en zienswijzen innemen. Je zal zien dat er ergens punten zijn waar je overeenkomst van mening hebt en van waaruit je samen kunt onderzoeken welke overlap er is in jullie beelden voor een duurzame sociale toekomst.
Wat men beweert:
Jij weet het zo goed? Circulair, duurzaam, nieuw economisch denken? Maar dan mag jij dus ook niet op vakantie met het vliegtuig en hoe durf jij dan een auto te hebben – niet eens elektrisch?!
Wat men beweert:
Jij weet het zo goed? Circulair, duurzaam, nieuw economisch denken? Maar dan mag jij dus ook niet op vakantie met het vliegtuig en hoe durf jij dan een auto te hebben – niet eens elektrisch?!
In het kort:
Je wordt de maat genomen zodra je jouw zorgen over verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, milieuvervuiling of sociale wantoestanden uitspreekt. Misstanden in kobaltmijnen kun je verschrikkelijk vinden terwijl je over een mobiele telefoon beschikt. Er is geen noodzaak om eerst je deelname aan de maatschappij op te zeggen voordat je misstanden aan de kaak stelt!
Je bent geen heilige?
Toen Greta Thunberg de klimaattop in New York wilde bijwonen zeilde ze de Atlantische Oceaan over. Vervolgens werd op veel plaatsen kritisch geschreven, maar niet over de private jets, of de regeringsvliegtuigen van de andere bezoekers…, maar over alle onvolkomenheden van de boottocht van Thunberg. Wie kritiek levert of kiest om minder te vervuilen, komt onder een vergrootglas te liggen.
Het is in de dagelijkse praktijk behoorlijk lastig – misschien zelfs wel onmogelijk om een volledig verantwoord duurzaam leven te leiden. Een enkele uitzondering als een Green Evelien of andere donkergroene idealisten redden het misschien nèt.
Daarom moet het systeem veranderen!
Omdat het vrijwel onmogelijk is om het op individueel niveau perfect te doen, is de eerste stap het ter discussie stellen van het economische systeem. Als echt duurzaam leven niet mogelijk is in onze maatschappij, dan is het niet logisch om mensen van goede wil te wijzen op imperfecties. De reden dat dit gebeurt is wel goed te verklaren vanuit de psychologie.
De term daarvoor is ‘cognitieve dissonantie’. Oftewel het mentale ongemak dat ontstaat wanneer je word geconfronteerd met zaken die in tegenspraak zijn met jouw overtuigingen, meningen, perspectieven en normale manier van doen. De menselijke psyche is ingesteld om zichzelf te beschermen tegen emoties als angst, schuld, verdriet, wanhoop. Wat je dan gaat doen: ontkennen, bagatelliseren of belachelijk maken.
Of je kijkt of de afzender van het bericht misschien toch ergens op te pakken valt. Dat is ook een veilige oplossing voor jouw psychische druk: die persoon rijdt auto, dus hij/zij is niet consequent, dus ik hoef niets te veranderen.
Wat kun je doen?
De meeste mensen vinden een gezond klimaat echt wel belangrijk. Ze snappen ook wel dat het warmer wordt, of dat er minder insecten zijn en dat dit een probleem is. Ze zien geen goede oplossingen en ze voelen zich hulpeloos. Wat dan in ieder geval niet helpt: nog meer wetenschappelijke feitjes. En waarschijnlijk ook niet het belasten van milieuvervuiling of CO2 uitstoot. Dan denken mensen: “ik heb er toch voor betaald?”
Als ik geloof dat iedereen in grote auto’s rijdt en meer energie verbruikt dan ik, dan zal ik hetzelfde doen – of meer! Onderzoek heeft aangetoond dat als mensen denken dat hun buren meer energie en water besparen dan zijzelf, ze dat ook gaan doen – of zelfs meer! Kortom, sociaal gedrag is erg gestuurd door de norm van de groep. Wanneer we met sociale netwerken werken, moeten we voorkomen dat we klimaatverandering als catastrofe, kosten en opoffering beschouwen. We kunnen maatregelen tegen klimaatverandering ook proberen te positioneren als slimme groeioplossingen voor onze steden en bedrijven, of als een nationale verzekeringskwestie, of als een oplossing voor het probleem van onze volksgezondheid. Wat we kunnen doen: hoop creëren. En dat kun je doen door te benadrukken wat een duurzaam leven je oplevert.
En als iemand de fouten in jouw gedrag benoemt? Dan kun je ook bedanken voor de tip en vragen of ze idee hebben hoe jij minder zou kunnen vliegen/autorijden of internetten…
Armoede en derde wereld (2)
Wat men beweert:
Arme landen hebben die armoede ook wel deels aan zichzelf te danken. Mensen zijn niet zo productief, dus logisch dat er minder verdiend wordt door zo’n land.
Wat men beweert:
Arme landen hebben die armoede ook wel deels aan zichzelf te danken. Mensen zijn niet zo productief, dus logisch dat er minder verdiend wordt door zo’n land.
In het kort:
De ‘vrije markt’ is wereldwijd niet zo vrij als we denken. Waar multinationale ondernemingen hun arbeid (lage lonen) en belastingen (geen of weining) zó kunnen regelen dat ze winst kunnen maximaliseren, moeten arbeiders uit lage lonen landen concurreren met arbeiders uit het rijke westen, zonder de voordelen (scholing, kapitaal, infrastructuur, …).
Het is waar dat wij in het westen vaak efficiënt produceren. Veel theorie gaat over hoe het verhogen van productiviteit een verdienste is van een vrije markt. En het lijkt logisch dat een vrije markt alle bedrijven ‘dwingt’ om zo efficiënt mogelijk te produceren. Of het nou gaat om diensten of producten, de klanten kijken namelijk naar het totaalplaatje van kosten en kwaliteit. Dus als je minder efficiënt bent, verlies je het van je concurrenten en zal je marktaandeel steeds kleiner worden.
Je kunt je voorstellen dat dit model ook toepasbaar is op landen onderling. Dus zullen landen die een industrie of dienstverlening hebben die efficiënter is, ook een grotere internationale klantenkring hebben en daarom ook rijker zijn. Draai het om en je concludeert: arme landen zijn arm, omdat ze inefficiënt zijn, of zelfs lui. Maar het zit toch iets anders …
Een mooi voorbeeld geeft Ha-Joon Chang: kijk eens naar een taxichauffeur. Een taxichauffeur in Zweden verdient ongeveer 50 keer zoveel als een taxichauffeur in India. Als inkomen een maat voor productiviteit was, zou je verwachten dat de Zweedse taxichauffeur veel productiever was dan de Indiase. Dit is natuurlijk niet het geval. Er is geen directe mogelijkheid voor de Indiase chauffeur om te concurreren met de Zweedse chauffeur. Dit heeft vooral te maken met protectionisme. Er is geen vrije markt van arbeid. Juist het gebrek aan concurrentie leidt tot een ongelijke verdeling van hoge lonen landen en lage lonen landen.
Daarnaast geven rijke landen enorme subsidies – denk bijvoorbeeld aan de Europese landbouwsubsidies (in 2019 maar liefst 59 miljard euro) – waardoor ook een zeer oneerlijke concurrentie ontstaat. Door deze enorme subsidies is de Europese landbouwsector dominant in de wereld. Dat gaat ten koste van lokale boeren in ontwikkelingslanden. Zeker als deze landen worden ‘gesteund’ met goedkope landbouwproducten uit Europa.
Wat men beweert:
Grote multinationals zijn al druk bezig met duurzaam en sociaal ondernemen. Dit zie je terug in hun jaarverslagen en zelfs in de reclames op TV.
Wat men beweert:
Grote multinationals zijn al druk bezig met duurzaam en sociaal ondernemen. Dit zie je terug in hun jaarverslagen en zelfs in de reclames op TV.
In het kort:
Een multinational opereert per definitie niet op een regionale schaal. Als ze spreken over zaken als bijvoorbeeld recycling, kan het best zijn dat daar duizenden kilometers transport bij zit. De top 100 bedrijven wereldwijd zijn vooral veel rijker geworden.
De grote internationale ondernemingen, zoals Amazon, Mac Donalds, Facebook, Starbucks en H&M houden natuurlijk goed in de gaten wat er speelt bij het grote publiek. Een schandaal kunnen ze niet gebruiken en de kans dat regelgevers dan ingrijpen is ongewenst. De vraag is of we uit deze hoek de grootste verandering moeten verwachten als het gaat om duurzaam en sociaal ondernemerschap. Die kans is kleiner. Een circulaire economie op een wereldschaal is wel een hele grote cirkel.
Tot nu toe nemen multinationals hun verantwoordelijkheid niet.
Voor het sluiten van kringlopen is het mondiale niveau meestal niet de beste schaal. Niet alleen door het bulktransport van goederen en grondstoffen over de wereld, maar ook omdat er in veel landen waar onze consumptiegoederen geproduceerd worden amper sprake is van wetgeving op sociaal en milieugebied, en als die er al is, stelt de controle op de naleving daarvan weinig voor. Het is – helaas – juist daarom dat veel multinationals hun productiecapaciteit naar deze landen hebben verplaatst in het verleden. Voor de belastingen zoeken ze weer andere plaatsen, waar voordelige regelingen te treffen zijn, zoals met Nederland.
‘Ideeën, kennis, kunst, gastvrijheid, reizen – deze dingen zijn vanwege hun aard internationaal. Maar laat goederen, waar het maar even kan, thuis gemaakt worden; en houdt, bovenal, de financiering in de eerste plaats nationaal.’ John Maynard Keynes (National Self-sufficiency, 1933).
Het zijn juist de krachten van de winst-zoekende multinationals die maken dat de wereldwijde handel zich maar lastig laat bewegen in een duurzame richting. Slechts 100 ondernemingen waren in 2017 verantwoordelijk voor zo’n 70 procent van de CO2 uitstoot wereldwijd. Hoe kan het dat een land als Nederland wereldwijd een belangrijke cacao verwerker is en nummer één importeur? Er groeit hier geen cacaoboon. En wat is de logica achter de hoge groei van export van varkensvlees naar China in 2019 ten opzichte van 2018?
Multinationals blijken zich in de praktijk toch vooral te richten op aandeelhouderswaarde. Hun marktkapitalisatie is de afgelopen 10 jaar behoorlijk toegenomen.
Hoe dan wel?
Door kortere lijntjes tussen producent en consument en door de vervaardiging van producten die kwalitatief hoogwaardig zijn, lang meegaan en goed kunnen worden hergebruikt, kan de consumptiedruk omlaag. Alleen met een circulaire en regionale economie die de noodzaak van economische groei achter zich laat kunnen wij de kwaliteit van leven borgen. Leuke initiatieven zie je bijvoorbeeld bij het ontstaan van voedselcoöperaties als Versvoko’s en Herenboeren. Een tweede voordeel is dat het geld ook beter lokaal blijft en we niet doorgaan met het spekken van de aandeelhouders van de top 100 bedrijven die alleen maar rijker en rijker worden.
Brede welvaart (2)
Wat men beweert:
Veel manieren om welzijn te meten zijn in de praktijk veel te zacht of te ingewikkeld. Het Bruto Binnenlands Product is juist heel precies en betrouwbaar, en er zit veel informatie in over onze welvaart.
Wat men beweert:
Veel manieren om welzijn te meten zijn in de praktijk veel te zacht of te ingewikkeld. Het Bruto Binnenlands Product is juist heel precies en betrouwbaar, en er zit veel informatie in over onze welvaart.
In het kort:
Het begrip ‘betrouwbaarheid’ gaat ook over of iets doet wat het moet doen. Je kunt namelijk ook heel precies meten wat je niet hoeft te weten. Met het BBP vertalen we de vraag: “hoe goed gaat het met ons allemaal?” naar een cijfer dat we gebruiken uit de financiële economie. Veel dingen die wij belangrijk vinden (opvoeding, vriendschap, huishoudelijk werk, …) komen echter niet terug in het BBP.
Beter meten is noodzaak
Stel je voor: een vliegtuig met alleen een snelheidsmeter in de cockpit. Dat kan niet lang goed gaan. Daarom wordt er gevlogen met een dashboard met veel meer meetinstrumenten; waarop bijvoorbeeld ook een hoogtemeter zit en een indicator van de hoeveelheid brandstof aan boord. Voor het sturen van onze economie en welvaart is ook een dashboard nodig, want nu staren velen zich nog blind op de groei van het Bruto Binnenlands Product (BBP), de nationale snelheidsmeter. Om de metafoor maar even door te trekken: als je alleen op deze meter vertrouwt, wordt de kans groter dat je crasht.
De groei van het BBP is een zeer misleidende manier van meten, onder meer omdat de financiële gevolgen van allerlei schades zelfs positief worden meegeteld. Zo groeit het BBP bijvoorbeeld door branden en verkeersongelukken, door het schoonmaken van verontreinigd water, door verwoestende overstromingen, stormen, droogte of te veel regenval waardoor hele oogsten mislukken. Ook de waarde van opvoeding, huishoudelijke werk en ander vrijwilligerswerk tellen in het BBP niet mee. Maar als we een zachte winter hebben, dan daalt het BBP omdat we maar weinig gas hebben verstookt…
Het BBP is ook niet heel nauwkeurig.
Onderzoek naar de onderliggende data van het BBP leert dat we niet moeten vertrouwen op de nauwkeurigheid die het getal lijkt weer te geven. Het exacte moment van vaststellen van een cijfer terwijl de internationale in- en uitstroom doorloopt ligt erg gevoelig. Volgens nieuw wetenschappelijk onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam komt de data onder het ene cijfer uit een groot aantal nationale en internationale bronnen. Hoe die data verzameld moet worden (rulebook) is sinds 1948 al vijf keer herzien. En als je cijfers van IMF en World Bank met elkaar gaat vergelijken blijkt er regelmatig een flink (paar miljard dollar) verschil tussen de twee BBP’s te zitten. Een sluitende verklaring daarvoor ontbreekt nog.
Wat men beweert:
Doordat er rijke mensen zijn, die investeren en bedrijven oprichten, ontstaan er heel veel banen voor iedereen. Het is niet slim om deze rijke mensen meer belasting te laten betalen, want dan vertrekken ze en verdwijnen alle banen.
Wat men beweert:
Doordat er rijke mensen zijn, die investeren en bedrijven oprichten, ontstaan er heel veel banen voor iedereen. Het is niet slim om deze rijke mensen meer belasting te laten betalen, want dan vertrekken ze en verdwijnen alle banen.
In het kort:
De rijke mensen in de wereld zijn op dit moment zo exorbitant rijk, dat ze niet weten wat ze met hun geld moeten. En ze worden ook steeds rijker. Sterker nog: hun vermogen groeit veel sneller dan dat van alle andere mensen. Het zijn dus vooral de rijke mensen die profiteren van de rest.
Nederland behoort tot de landen met de grootste verschillen in vermogen. Tien procent van de bevolking bezit maar liefst 68 procent van het totale vermogen; onder de rijke landen is alleen in de Verenigde Staten die ongelijkheid nog groter. Inkomens zijn de laatste veertig jaar, gecorrigeerd voor inflatie, gemiddeld niet gestegen, terwijl het BNP in die tijd is verdubbeld. We profiteren dus niet niet van de economische groei met z’n allen. In de ranglijst van landen van de OESO, de ‘club van rijke landen’, zijn er maar liefst 17 Europese landen waar de inkomensongelijkheid kleiner is dan in Nederland. De armste 10% van de bevolking is er de laatste dertig jaar 30% op achteruit gegaan waardoor bijvoorbeeld meer dan 10% van de kinderen in relatieve armoede opgroeit en overal in het land voedselbanken hard nodig zijn.
De New York Times kwam in 2017 met een interessante grafiek. Hier is te zien dat de groei in inkomens rond 1980 veel eerlijker verdeeld was dan in 2014. De rijkste mensen zien in de laatste 34 jaar hun inkomen steeds makkelijker stijgen. De armste Amerikanen blijven op 0 procent. Als het Trickle Down effect al bestond, is het nu in ieder geval stuk.
Circulaire economie (1)
Wat men beweert:
Het maatregelen voor een beter milieu en klimaat zijn zeer belangrijk, maar het kost veel geld. Economische groei is dus nodig om te zorgen dat we goede maatregelen kunnen nemen
Wat men beweert:
Het maatregelen voor een beter milieu en klimaat zijn zeer belangrijk, maar het kost veel geld. Economische groei is dus nodig om te zorgen dat we goede maatregelen kunnen nemen
In het kort:
We vergeten in onze economische overzichten vaak de kosten van een vies milieu of de kosten van klimaatverandering op de lange termijn. Als we niets doen, zullen we die kosten straks (of vaak nu al) moeten betalen. Door eerst te kijken naar economische groei, stellen we maatregelen uit en worden te kosten straks hoger. Bovendien geldt voor een deel van de maatregelen dat ze helemaal niet zoveel kosten: energie die je niet meer gebruikt kost immers minder geld!
De gedachte dat milieubescherming geld kost is hardnekkig. Bij de laatste verkiezingen stemde een aanzienlijke meerderheid van de stemmers op partijen die het belang van economische groei voorop stellen. Op milieu hoeven we niet de beste in de klas te zijn, is de gedachte. We zijn, zo blijkt uit steeds meer lijstjes, inmiddels vaker de slechtste in de klas. Bijvoorbeeld als het gaat over het aandeel duurzaam opgewekte energie.
En we bungelen al een tijdje onderaan de lijstjes, terwijl de groei van onze economie goed loopt. In een jaar als 2019 heeft Nederland het vergeleken met andere landen economisch goed gedaan. Dan zouden we dus nu toch kunnen beginnen met milieu- en klimaatbeleid? Is het dan een kwestie van geld, of van gebrek aan prioriteit?
Een vies milieu en de gevolgen van klimaatverandering kosten ook geld. Niet alleen in de toekomst, ook nu al. Denk bijvoorbeeld aan de prijsverhogingen met 4,5% van waterschapsbelasting in 2020 die veel Nederlands verraste, of verzekeraars die hun polissen verhogen vanwege de toenemende kans op klimaat-schades. Zeker op lange termijn heeft dit gevolgen – en enorme kosten – en dat zou je nu eigenlijk al moeten berekenen. Doe je dat niet, dan laat je de volgende generaties opdraaien voor kosten waar wij nu economische voordelen van plukken. Dat is is geen economische groei, maar een lening van de toekomst.
Economieonderwijs (2)
Wat men beweert:
De economie is als wetenschap is een neutraal verschijnsel en is daarmee universeel toepasbaar op allerlei soorten problemen op alle verschillende in onze wereld. Er zijn misschien enkele economen die discrimineren, maar de wetenschap in z’n geheel doet dat niet.
Wat men beweert:
De economie is als wetenschap is een neutraal verschijnsel en is daarmee universeel toepasbaar op allerlei soorten problemen op alle verschillende in onze wereld. Er zijn misschien enkele economen die discrimineren, maar de wetenschap in z’n geheel doet dat niet.
In het kort:
Er bestaan exacte wetenschappen, zoals natuur- of scheikunde. En we kennen sociale wetenschappen, zoals humanistiek, sociologie of antropologie. Economie lijkt, door het modelmatige en cijfermatige karakter vaak een exacte wetenschap, maar die gedachte is niet correct. Een probleem is dat westerse mannen een grote invloed hebben op deze wetenschap en vanuit hun eigen perspectief wetenschap bedrijven. Dit heeft impact op de selectie van economische vraagstukken, maar het gaat zover dat er sprake is van institutionele discriminatie in de economische wetenschap. Daarnaast voelen vrouwen, zwarten en verschillende groepen minderheden zich gediscrimineerd door de economische wetenschap of door economen en hun gedrag.
“De economie” wordt gedomineerd door westerse mannen
De economie werd en wordt nog steeds gedomineerd door blanke westerse mannen uit de hogere en middenklasse. Dit heeft geleid tot verschillende vooroordelen in het economisch denken. Ideeën van vrouwen, wetenschappers uit het mondiale zuiden, minderheden en mensen uit de lagere sociale klassen worden genegeerd. En dat speelt zowel in het onderzoek als in het onderwijs. Dat geldt voor hun economische situatie, waarden, belangen en hoe ze hun leven organiseren. Tot op de dag van vandaag ondervinden vrouwen, zwarten en minderheden meer belemmeringen in de economie dan mannen en blanken. De oorzaken hiervan variëren van subtiele maar alomtegenwoordige onbewuste vooroordelen tot regelrechte seksuele intimidatie door collega’s.
Discriminatie in cijfers
De economische wetenschap en het economieonderwijs hebben nog een lange weg te gaan naar een cultuur waarin iedereen gelijk en eerlijk wordt behandeld. Onderzoek uit 2019 van de American Economic Association maakte dat al duidelijk. Bijna de helft van alle zwarte en de helft van alle vrouwelijke economen ervoeren discriminatie. Slechts 14% van de zwarte economen vond dat zwarte mensen gerespecteerd worden in het vakgebied en minder dan de helft (45%) van alle respondenten vond dat minderheden gerespecteerd worden. Economen met een handicap of een andere seksuele geaardheid bleken ook meer discriminatie te ervaren. Uit de enquête bleek ook dat ongeveer de helft van de vrouwelijke economen geen presentatie wilde geven op het werk of op een seminar om respectloos gedrag te vermijden.
… en sexuele intimidatie
Misschien nog verontrustender is dat seksuele intimidatie wijdverbreid lijkt te zijn. 42% van de vrouwelijke economen kreeg te maken met seksueel getinte opmerkingen of gedrag van collega’s of studenten, 10% werd lastig gevallen door een collega, 7% werd bedreigd als ze niet romantisch of seksueel meewerkten, 2% kreeg te maken met seksueel geweld, 6% kreeg te maken met een poging tot seksueel geweld, en 12% werd op een andere manier aangeraakt waardoor ze zich ongemakkelijk voelden. De #MeToo-beweging bracht ook een bredere cultuur van seksistisch gedrag in de economie aan het licht. Misschien wel het bekendst is dat Alice Wu aantoonde hoe misogyn en giftig het taalgebruik op economische banenwebsites is (Wu, 2017).
Ongewenste gevolgen
De bestaande dominantie van witte mannen heeft naast discriminatie en intimidatie ook veel ongewenste gevolgen voor de discipline zelf. Een van de meest directe is misschien wel een lagere kwaliteit van onderzoek en slechter bruikbare theorie. Kijk bijvoorbeeld naar Onzichtbare vrouwen – Waarom we leven in een wereld voor en door mannen ontworpen van Caroline Criado-Perez (2019). Dit is een boek vol met data over allerlei manieren waarop vrouwen buiten beschouwing blijven en hoe dit op veel producten en beleid minder geschikt maakt voor vrouwen, in sommige gevallen zelfs gevaarlijk of dodelijk.
Maar is dat specifiek een ‘economen probleem’?
Dat is helaas niet het geval, maar vergeleken met andere wiskunde-intensieve vakgebieden heeft de economie de grootste sekseverschillen op het gebied van salarissen, arbeidstevredenheid, promotie- en aanstellingspercentages (lees bijvoorbeeld deze Engelstalige publicatie).
De verschillen worden vaak alleen maar groter. Kijk bijvoorbeeld naar salarissen van hoogleraren economie. De verhouding tussen een salaris van een vrouw ten opzichte van een mannelijke collega daalde van 95% in 199van een mannensalaris in 1995 naar 75% in 2010.
Wat men beweert:
De economische wetenschap moet zich niet bemoeien met ethiek of politieke kwesties. Economen adviseren op basis van modellen en cijfermatige onderbouwing. Op deze manier is de wetenschap objectief en niet normatief.
Wat men beweert:
De economische wetenschap moet zich niet bemoeien met ethiek of politieke kwesties. Economen adviseren op basis van modellen en cijfermatige onderbouwing. Op deze manier is de wetenschap objectief en niet normatief.
In het kort:
Economen als wetenschappers doen hun best om persoonlijke voorkeuren buiten hun wetenschappelijke analyses te houden. Dat is een goede aanpak en dat moeten we zeker behouden. Tegelijk werken economen met een set van onderliggende aannames die niet waardevrij zijn. Denk maar aan de opvatting dat ‘de waarde’ van iets tot uitdrukking komt in de prijs. Door het gesprek over waarden en moraal wel toe te laten tot de economievakken kunnen leerlingen en studenten kritisch gaan denken.
Normatief versus positieve economie
De huidige economieprogramma’s beginnen vaak met het naast elkaar plaatsen van normatieve en positieve economie.
- Normatieve economie: houdt zich bezig met de ‘wat zou moeten’-vragen, meer iets zijn voor filosofen en politici.
- Positieve economie: houdt zich bezig met de technische ‘zoals het is’-vragen. Deze economie is het studieobject voor de economen, als echte objectieve wetenschappers. (Butler, 2009).
In deze definities kun je al zien dat ze allebei van belang zijn, beide manieren om de economie te bestuderen verdienen de aandacht van de economische onderzoeker. Studenten moeten weten wat het verschil tussen beide is. Dat inzicht zou al in het voortgezet onderwijs moeten worden besproken.
Liever niet normatief?
Waarom horen we economen dan vaak zeggen dat hun werk niet-normatief is, dat ze objectief een positieve analyse uitvoeren? Scheikundigen hoor je echt nooit zeggen: “normatieve chemie is nauwelijks voorstelbaar”. Maar ook literatuurwetenschappers zeggen het niet vaak, omdat van hen juist wordt verwacht dat zij waardeoordelen vellen. De reden waarom economen het zo vaak zeggen is omdat er veel onderliggende normen zijn in het onderzoeksveld van de economie. Daarom proberen economen waardeoordelen te vermijden. Deze schijn van positiviteit en objectiviteit kan worden gehandhaafd zolang alle economen dezelfde reeks normatieve veronderstellingen gebruiken om hun werk te onderbouwen (zoals dat prijzen de waarde van iets weerspiegelen), maar dat maakt de economische wetenschap zeker niet waardevrij.
En natuurlijk willen economen niet iedereen bewust bedriegen. De meeste economen die wij kennen hebben deze beroepsethiek van de “technische adviseur” hoog in het vaandel staan. Ze proberen hun persoonlijke opvattingen niet op te dringen. Dat iedereen z’n best doet om zo objectief mogelijk te blijven hoort natuurlijk bij het goed bedrijven van wetenschap. Economen moeten proberen hun persoonlijke opvattingen niet mee laten wegen in hun analyse. Maar tegelijk hoeven we het normatieve niet als iets gevaarlijks te behandelen. Ook bij andere vraagstukken in onze samenleving zien we dat bij moeilijke vraagstukken transparantie en actieve betrokkenheid de beste oplossing is.
Neutraliteit en de macht
Het idee van de econoom als neutraal technisch adviseur houdt nog een ander gevaar in: economische adviseurs werken over het algemeen voor de machthebbers. De meeste economen zien zichzelf niet als dienaren van regeringen en CEO’s, maar liever als dienaren van “het volk”. Maar het onderscheid is dun. Als we niet goed opletten wiens belangen worden gediend, kunnen economen gemakkelijk de bestaande machtsverhoudingen in de samenleving in stand houden of zelfs verergeren.
Maak normatieve kwesties inzichtelijk
Maak studenten en leerlingen bewust van waarden door ze openlijk te bespreken in de klas. Bijvoorbeeld met de lesbrieven voor het voortgezet onderwijs en zeker met behulp van Economy Studies. Door normatieve kwesties te bespreken leren studenten kritisch na te denken over de rol van waarden bij het bestuderen van economische onderwerpen. Door waarden onbespreekbaar te laten of door ze in één vak over ethiek onderbrengen, maken we studenten blind voor waarden bij het uitvoeren van hun analyses. Het economie-onderwijs moet zo ingericht zijn dat we studenten aanleren om waardeoordelen te verbergen. In plaats daarvan zou het een standaardpraktijk moeten zijn in alle economievakken om waarden bloot te leggen en ze openlijk te bespreken. Ook als dat soms wat lastiger is. Deze transparantie en duidelijkheid kunnen op hun beurt de samenleving helpen bij haar economische besluitvorming.
Geen indoctrinatie!
Misschien denk je nu dat wij voorstander zijn van het uitdragen van de communistische theorie in het voortgezet onderwijs? Hopelijk denk je dat niet serieus, want wij zijn er fel op tegen om studenten specifieke waarden bij te brengen. Je wil juist bereiken dat studenten leren kritisch en onafhankelijk te denken. Het opdringen van één bepaald normatief idee is simpelweg indoctrinatie.
Wat is het verschil tussen onderwijs en indoctrinatie? Bij (goed) onderwijs probeer je een volledig beeld te schetsen, met voors en tegens, sterke en zwakke punten, de status quo en alternatieven. Indoctrinatie gaat over eenzijdig en kritiekloos argumenten aandragen om je studenten ergens van te overtuigen. Vandaag de dag zijn er lobbygroepen die zich actief inzetten om bepaalde politieke ideeën binnen het economie onderwijs te promoten. Zo is er in de VS bijvoorbeeld de Foundation for Economic Education (FEE). Medegefinancierd door de miljardair broers Charles en David Koch promoot zij op haar website “individuele vrijheid, vrije markteconomie, ondernemerschap, privé-eigendom, een hoog moreel karakter en een beperkte overheid”. Wij verzetten ons hier net zo hard tegen als tegen de monopolisering van het economisch onderwijs met bijvoorbeeld Marxistische ideeën, zoals in verschillende communistische landen het geval was.
Wetenschappelijke waarheidsvinding moet centraal staan. Wat je wil bereiken is dat leerlingen en studenten elke veronderstelling en elk argument in twijfel mogen trekken en mogen onderzoeken. Wanneer er les over een onderwerp wordt gegeven, moeten de daaronder liggende waarden als een afzonderlijk en belangrijk element worden behandeld in die les. Een les over arbeid is pas compleet als de verschillende waarden worden besproken die een rol spelen in arbeidsprocessen en -regelingen, zoals redelijkheid, autonomie en efficiëntie.
In een democratische samenleving moeten normatieve beslissingen door de burgers worden genomen, hetzij rechtstreeks, hetzij via verkozen vertegenwoordigers. Daarom pleiten wij er niet voor om economiestudenten op te leiden om normatieve beslissingen te nemen en die te verdedigen met “verborgen” ethische argumenten. Dat is wat nu gebeurt met de impliciete aannames in de theorie. In plaats daarvan moeten studenten leren om degenen die beslissingen nemen te informeren over de waarden die relevant zijn voor de economische kwestie waar het over gaat. Zij moeten dus juist goed in staat zijn de verschillende economische beslissingen op transparante wijze te presenteren, samen met hun onderliggende waarden. En ze moeten kunnen aangeven hoe en waar deze eventueel met elkaar in conflict komen.
Energie en CO2 (1)
n beweert:
Het opwekken van energie zonder fossiele brandstoffen als olie, gas of kolen is op dit moment niet rendabel. Hierdoor moet de overheid veel subsidies verlenen om deze duurzame energie mogelijk te maken. Dit kost de samenleving veel geld, waar we ook andere dingen mee hadden kunnen doen.
Wat men beweert:
Het opwekken van energie zonder fossiele brandstoffen als olie, gas of kolen is op dit moment niet rendabel. Hierdoor moet de overheid veel subsidies verlenen om deze duurzame energie mogelijk te maken. Dit kost de samenleving veel geld, waar we ook andere dingen mee hadden kunnen doen.
In het kort:
Zeker in de begindagen, toen de eerste zonnepanelen en windmolens werden neergezet (zo rond de eeuwwisseling) waren de kosten hoog en de opbrengsten nog beperkt. De innovatie in deze sector is echter heel hard gegaan. Voor windmolens en zonnepanelen gelden tegenwoordig zeer redelijke financiële terugverdienperiodes.
Grote windparken zonder subsidie
De kosten van wind- en zonne-energie zijn afgelopen jaren spectaculair gedaald en het einde van die daling is nog niet in zicht. Windparken op zee kunnen inmiddels zonder subsidie gerealiseerd worden, wat aangeeft dat de productiekosten van windenergie op zee lager zijn dan de kosten van conventionele elektriciteitsproductie (exclusief de kosten van het netwerk op zee die apart gefinancierd worden).
Naar de toekomst kijkend, is de prijs van duurzame stroom ook beter gegarandeerd. Als de prijs van het uitstoten van CO2 omhoog gaat, dan gaan de productiekosten van elektriciteit uit kolen of gas verder omhoog. Een een groter aandeel zon en wind zou dan juist zorgen voor een kostendaling.
Ook de CO2 uitstoot is lager
In discussies over windenergie komt regelmatig de vraag naar voren hoeveel CO2 er wel niet uitgestoten wordt bij de productie van windmolens. Er is inderdaad flink wat staal nodig voor een moderne windturbine. En bij de productie van staal komt CO2 vrij. Daar staat tegenover dat een windturbine geen brandstof nodig heeft om stroom te produceren. Over de hele levenscyclus (dus het bouwen, plaatsen, draaien en weer afbreken) van een windturbine wordt er per geproduceerde kilowattuur (kWh) elektriciteit circa 10 gram CO2 uitgestoten. Dat is veel lager dan voor kolenstroom (ca. 1000 gram CO2/kWh) of elektriciteit uit aardgas (ca. 450 gram CO2/kWh). Over de hele levenscyclus gerekend is de CO2-uitstoot van stroom uit een windturbine dus ongeveer 100 keer lager dan van stroom uit een kolencentrale.
Goede cijfers hierover vind je bijvoorbeeld op de blog van Jasper Vis.
Geldsysteem (1)
Wat men beweert:
Commerciële banken kunnen geen geld scheppen, ze hebben allerlei beperkingen. De overheden hebben sinds de Kredietcrisis allerlei maatregelen genomen om onbeperkte geldcreatie onmogelijk te maken.
Wat men beweert:
Commerciële banken kunnen geen geld scheppen, ze hebben allerlei beperkingen. De overheden hebben sinds de Kredietcrisis allerlei maatregelen genomen om onbeperkte geldcreatie onmogelijk te maken.
In het kort:
Er is verschil tussen munten & papier geld en het geld dat op je bankrekening staat. Het geld op bankrekeningen ontstaat op het moment dat er een lening wordt verstrekt door een bank. Ook na de kredietcrisis scheppen commerciële banken nog steeds geld op het moment dat ze een lening of hypotheek verstrekken. Met één druk op de knop maken ze nieuw geld en ontstaat er een schuld om die lening terug te betalen, met rente. Hoewel de regels wat strenger zijn, is geldschepping nog steeds in private handen. Net als de winsten (rente) en het is de vraag of we dat willen.
Bij geld denkt je misschien aan bankbiljetten of munten. Dat klopt wel, maar ons huidige geld bestaat nog maar voor ongeveer zeven procent uit contant geld. Het overgrote deel van de geldhoeveelheid – 93 procent – bestaat uit giraal geld. Computergeld. Dit zijn banktegoeden en dat zijn feitelijk schulden van de bank aan de rekeninghouder. Dit girale geld wordt voornamelijk door commerciële banken gecreëerd bij het verstrekken van leningen.
Hoe gaat dit in zijn werk?
Wanneer een bank een lening verstrekt, is de uitstaande lening een nieuwe bezitting voor de bank; de lener dient deze met rente af te betalen. Tegelijkertijd schrijft de bank een giraal tegoed bij op de rekening van de klant die de lening aangaat. Dit girale tegoed is een schuld van de bank aan de rekeninghouder; de rekeninghouder kan dit tegoed desgewenst opnemen in contanten.
Het lijkt magie, maar eerst is er niets en met 1 druk op de knop is er geld en een schuld
Geld, schuld en banken zijn in het huidige systeem dus nauw met elkaar verweven. Dat banken nieuw geld kunnen scheppen betekent niet dat dit een ongeremd proces is. Er zijn drie belangrijke factoren die geldcreatie in de economie beïnvloeden.
1 Gedrag
Ten eerste is dat het gedrag van burgers en bedrijven. Er moet vraag naar leningen zijn. Alleen dan kan er een lening worden verstrekt en wordt er nieuw geld gecreëerd. Daarnaast is het van belang wat burgers en bedrijven met dit nieuwe geld doen. Wanneer zij het uitgeven, kan het leiden tot extra bestedingen en blijft het in de economie. Wanneer zij er iemand mee betalen die met het geld een lening aflost, is het girale geld na één stap weer vernietigd. Want een schuld aflossen is het omgekeerde van geldcreatie.
2 Risico
Ten tweede zijn de balansrisico’s voor banken een beperkende factor. Banken lopen bij het verstrekken van een lening het risico dat deze niet wordt terugbetaald. Een bank moet voldoende eigen vermogen hebben om eventuele verliezen op te vangen. En omdat een giraal tegoed een schuld is van de bank aan de rekeninghouder, brengt het creëren hiervan ook risico’s met zich mee. Burgers en bedrijven kunnen het als contant geld opnemen of overmaken naar een andere bank. Om die betalingen te kunnen doen moet de bank wel voldoende reserves en contant geld hebben. Deze risico’s vormen een rem op geldschepping. Omdat de stabiliteit van banken van publiek belang is, bestaan er op dit gebied ook wettelijke eisen (kapitaal- en liquiditeitseisen) die remmend kunnen werken.
3 Beleid
Ten derde speelt monetair beleid een rol. Dit monetair beleid komt van de centrale bank. De rentes die de centrale bank hanteert hebben grote invloed op andere rentes, op wisselkoersen en op prijzen van aandelen en obligaties. Dit alles beïnvloedt de vraag naar leningen en de bereidheid van banken om die te verstrekken.
Deze tekst komt overigens uit het WRR rapport Geld en Schuld uit 2019.
Groei en BBP (GDP) (3)
Wat men beweert:
De economische welvaart was nog nooit zo hoog in de moderne geschiedenis. Mensen moeten zich realiseren dat ons onderwijs, onze gezondheidszorg en onze veiligheid daarom zo goed zijn.
Wat men beweert:
De economische welvaart was nog nooit zo hoog in de moderne geschiedenis. Mensen moeten zich realiseren dat ons onderwijs, onze gezondheidszorg en onze veiligheid daarom zo goed zijn.
In het kort:
De welvaart, gemeten in BBP, is inderdaad alsmaar aan het groeien. Het is echter de vraag of welvaart en welzijn van alle mensen in gelijke snelheid meegroeit. De inkomensverschillen groeien en daarmee samenhangend hebben – ook in welvarende landen – nog steeds grote groepen mensen geen toegang tot onderwijs, goed onderdak of zorg. Het ‘besteedbaar inkomen’ van Nederlandse huishoudens staat al 40 jaar stil.
Het klopt dat de “welvaart”, gemeten in BBP sinds de vorige eeuw enorm is toegenomen. Wereldwijd groeide de BBP per inwoner van $ 2.850 in 1980 naar $ 11.460 in 2019.
Een paar kanttekeningen
Het BBP (of het nationaal inkomen) is slechts een optelling van geldwaarden, geen maatstaf voor het welzijn of welbevinden van mensen. We brengen deze onderliggende indicatoren niet goed – of niet structureel – in kaart als we het over welvaart hebben. En economische groei zoals gemeten door het BBP geeft een verkeerd beeld vanwege de grote inkomensongelijkheid; wie profiteert uiteindelijk van die economische groei? Voor zover groei van het BBP gepaard gaat met groei van de consumptie, moet men zich afvragen in hoeverre toename van consumpties boven het niveau van basisbehoeften nog iets toevoegt aan het welzijn. Als tegelijkertijd met BBP-groei sprake is van ecocide en van uitputting van hulpbronnen moet men zich afvragen wiens welvaart en welzijn daarmee gediend zijn.
Sociale en milieukosten van voortbrenging van goederen en diensten waaraan geen monetaire transacties zijn verbonden worden niet in rekening gebracht. Dit worden daarom ook wel ‘externaliteiten’ genoemd.
Externaliteiten staan onder druk
Als juist datgene wat we niet goed meten onder druk staat, kun je dan spreken van toename van welvaart? 100 jaar geleden kon men nog uit verschillende rivieren drinken. Nu is milieuvervuiling en afval een grote bedreiging voor ons welzijn. Door deze, en andere, indicatoren mee te nemen in het meten van welvaart, ontstaat een beter beeld.
Besteedbaar inkomen groeit nauwelijks
Begin 2018 komt de Rabobank met een belangwekkend rapport. Het reëel besteedbaar inkomen van huishoudens is sinds 1977 nauwelijks toegenomen. De afgenomen huishoudgrootte verklaart een deel van de stagnatie, maar belangrijker is dat de groei van het inkomen sinds 1977 sterk is achtergebleven bij de economische groei.
Ze stellen dat een gemiddeld huishouden uit 2014, gecorrigeerd voor inflatie, vrijwel hetzelfde besteedbaar inkomen heeft als een huishouden uit 1977. Een deel van de stijging van het nationaal inkomen komt terecht bij de overheid, maar het grootste deel bij bedrijven, en dan met name multinationals.
In 2020 verschijnt het boek Fantoomgroei van Heijne en Noten, hierin wordt van kaft tot kaft helder uitgelegd dat de groei de meeste burgers niet echt bereikt.
Wat men beweert:
Veel manieren om welzijn te meten zijn in de praktijk veel te zacht of te ingewikkeld. Het Bruto Binnenlands Product is juist heel precies en betrouwbaar, en er zit veel informatie in over onze welvaart.
Wat men beweert:
Veel manieren om welzijn te meten zijn in de praktijk veel te zacht of te ingewikkeld. Het Bruto Binnenlands Product is juist heel precies en betrouwbaar, en er zit veel informatie in over onze welvaart.
In het kort:
Het begrip ‘betrouwbaarheid’ gaat ook over of iets doet wat het moet doen. Je kunt namelijk ook heel precies meten wat je niet hoeft te weten. Met het BBP vertalen we de vraag: “hoe goed gaat het met ons allemaal?” naar een cijfer dat we gebruiken uit de financiële economie. Veel dingen die wij belangrijk vinden (opvoeding, vriendschap, huishoudelijk werk, …) komen echter niet terug in het BBP.
Beter meten is noodzaak
Stel je voor: een vliegtuig met alleen een snelheidsmeter in de cockpit. Dat kan niet lang goed gaan. Daarom wordt er gevlogen met een dashboard met veel meer meetinstrumenten; waarop bijvoorbeeld ook een hoogtemeter zit en een indicator van de hoeveelheid brandstof aan boord. Voor het sturen van onze economie en welvaart is ook een dashboard nodig, want nu staren velen zich nog blind op de groei van het Bruto Binnenlands Product (BBP), de nationale snelheidsmeter. Om de metafoor maar even door te trekken: als je alleen op deze meter vertrouwt, wordt de kans groter dat je crasht.
De groei van het BBP is een zeer misleidende manier van meten, onder meer omdat de financiële gevolgen van allerlei schades zelfs positief worden meegeteld. Zo groeit het BBP bijvoorbeeld door branden en verkeersongelukken, door het schoonmaken van verontreinigd water, door verwoestende overstromingen, stormen, droogte of te veel regenval waardoor hele oogsten mislukken. Ook de waarde van opvoeding, huishoudelijke werk en ander vrijwilligerswerk tellen in het BBP niet mee. Maar als we een zachte winter hebben, dan daalt het BBP omdat we maar weinig gas hebben verstookt…
Het BBP is ook niet heel nauwkeurig.
Onderzoek naar de onderliggende data van het BBP leert dat we niet moeten vertrouwen op de nauwkeurigheid die het getal lijkt weer te geven. Het exacte moment van vaststellen van een cijfer terwijl de internationale in- en uitstroom doorloopt ligt erg gevoelig. Volgens nieuw wetenschappelijk onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam komt de data onder het ene cijfer uit een groot aantal nationale en internationale bronnen. Hoe die data verzameld moet worden (rulebook) is sinds 1948 al vijf keer herzien. En als je cijfers van IMF en World Bank met elkaar gaat vergelijken blijkt er regelmatig een flink (paar miljard dollar) verschil tussen de twee BBP’s te zitten. Een sluitende verklaring daarvoor ontbreekt nog.
Wat men beweert:
Bedrijven die een gezonde winst maken, hebben zo ook meer financiële ruimte om goed voor het milieu en hun personeel te zorgen. En wat is er mis met een beetje geld verdienen aan mooie spullen maken?
Wat men beweert:
Bedrijven die een gezonde winst maken, hebben zo ook meer financiële ruimte om goed voor het milieu en hun personeel te zorgen. En wat is er mis met een beetje geld verdienen aan mooie spullen maken?
In het kort:
Een steeds groter deel van de financiële transactie – en de bedrijven die daar geld aan verdienen – hebben geen betrekking meer op ‘het maken van producten’. Juist beleggers en handelaren verdienen aan korte termijn transacties, waarmee ze eigenlijk waarde onttrekken aan de echte economie.
Wat kan er nou mis zijn met het streven naar een goed rendement? Een belangrijk probleem hierbij zit ‘m in het feit dat voor de grotere ondernemingen het voordeel niet naar de werknemers gaat, maar naar de aandeelhouders. Doordat aandeelhouders steeds makkelijker en sneller hun beleggingen kunnen veranderen, hebben ze weinig interesse in de lange termijn van bedrijven. Ze maken hoge winsten door kostenreducties te eisen, door herinvesteringen uit te stellen en door aandelen terug te kopen en zo de marktwaarde van aandelen op de korte termijn te laten stijgen. Bedrijven die groeien doen het ‘goed’.
Steeds meer zien we dat de transacties van aandeelhouders, investeerders en financiële dienstverleners helemaal niet meer gaan om het financieren van bedrijven. De financiële markten zijn steeds meer losgekoppeld geraakt van de ‘echte’ economie. Kijk bijvoorbeeld naar de situatie in Amerika, waar de financiële sector een steeds groter deel van het GDP voor z’n rekening neemt ten opzichte van fabricage.
Hoe dan wel?
Datgene wat je meet om je succes te bepalen, wordt vanzelf het doel van de onderneming. Dus als je het succes van een onderneming gaat uitdrukken in korte-termijn winst, wordt alles in beweging gezet om dat te maximaliseren. Je ziet dus nu ook instrumenten ontstaan die anders kijken naar het succes van een organisatie. Welke zaken zijn belangrijk voor klanten, voor medewerkers en voor de maatschappij in het algemeen? Denk bijvoorbeeld aan de Economy of Common Goods matrix (in combinatie met SDG’s) of de Scale of Significance.
Investeren en Eigendom (1)
Wat men beweert:
Het terugkopen van eigen aandelen door beursgenoteerde bedrijven zorg dat de beurskoersen goed presteren. Dat is goed voor de economie. Dit doen de bedrijven voor mensen hebben geld in het bedrijf gestoken. En eigenlijk koopt het bedrijf terug wat eigenlijk al van hen is.
Wat men beweert:
Het terugkopen van eigen aandelen door beursgenoteerde bedrijven zorg dat de beurskoersen goed presteren. Dat is goed voor de economie. Dit doen de bedrijven voor mensen hebben geld in het bedrijf gestoken. En eigenlijk koopt het bedrijf terug wat eigenlijk al van hen is.
In het kort:
Het terugkopen van aandelen is geld uitdelen aan je aandeelhouders, in plaats van het te bewaren voor magere jaren (zoals tijdens een corona uitbraak). Ooit was er een tijd dat aandeelhouders sterk betrokken waren bij een bedrijf, tegenwoordig zijn ze van alle betrokkenen degenen die het makkelijkst de boel verkopen. Hun blik gaat vaak niet verder dan een paar maanden vooruit, gedreven door de concurrentie om op de beurs het hoogste rendement te scoren. Resultaat: de aandeelhouder vangt de winst, de CEO krijgt een mooie bonus en de investering in de werkelijke economie blijft achterwege.
De aandeelhouder is vaker korte termijn denker
Het meest extreme voorbeeld van de korte-termijn aandeelhouder vind je bij de flitshandelaren op de beurs. Een flitshandelaar verdient geld met de minieme verschillen tussen aan- en verkoopprijzen van beleggingsproducten. Die transacties leveren per stuk maar een paar cent op, maar omdat ze zo snel werken – een paar transacties per milliseconde – lopen de inkomsten toch mooi op. En dat geldt zeker als er veel handel is op de beurs, zoals tijdens de corona crisis.
Van dit extreme voorbeeld leren we dat aandelen meer en meer gezien worden als een financieel instrument om rijk te worden. En dat zie je ook terug in de wijze waarop in aandelen wordt gehandeld, de volgende cijfers hebben betrekking op de Amerikaanse situatie. In de jaren ‘50 van de vorige eeuw werd er jaarlijks zo’n 15% van de aandelen verhandeld, tegen het eind van de jaren ‘90 was dat al opgelopen tot 100% (gemiddeld elk aandeel per jaar) en in 2005 was het al 150% om in 2011 op te lopen tot rond de 250%.
Terugkopen van aandelen is het beschadigen van de reële economie
Volgens de vooraanstaande econoom Mariana Mazzucato is het terugkopen van aandelen het toppunt van niet productieve investering: je investeert geen geld in het bedrijf om bijvoorbeeld nieuwe machines of betere technologie te ontwikkelen. De terugkoop van aandelen resulteert in een hogere koers: een hoger bedrag per aandeel. Dit is een verhouding die vaak bepalend is voor het mate van succes van een bedrijf. Vaak is daar ook de bonus van het management aan gerelateerd: zij ontvangen dus een hogere bonus.
Je zou verwachten dat de aandeelhouder hier minder enthousiast over zijn. Immers, door de aandelen terugkoop kan het bedrijf minder investeren in productiemiddelen of marketing. Maar dan blijkt dit ook een mooie manier om dividendbelasting te omzeilen: door de terugkoop van aandelen verhoog het bedrijf de waarde van de (overgebleven) aandelen zonder extra dividend uit te keren. En zo vist de belastingdienst dus achter het net.
Om hoeveel geld gaat het eigenlijk?
De omvang van al deze transacties van het terugkopen van aandelen is enorm! In een onderzoek dat Mazzucato in haar boek “The Value of Everything” beschrijft, blijkt dat tussen 2003 en 2014 maar liefst 449 van de 500 bedrijven aan de Amerikaanse beurs (S&P 500 index) aandelen terug hebben gekocht. Het is dus een breed toegepaste werkwijze. Het totale bedrag van de transacties is bij benadering 2,4 biljoen (duizendmiljard) dollar. Dat was ruim 50% van de winsten van deze bedrijven. Daarnaast keerden ze ook nog een keer dividend uit (bijna 40%) en uiteindelijk bleef er zo’n 10% van de winst over om te investeren in de bedrijven zelf.
En dat was tot 2014… hoe zit het dan nu? Het wordt alleen maar meer. In 2018 kochten de bedrijven aan de S&P 500 Index voor een bedrag van $806 miljard aandelen terug. En dat is weer $200 miljard meer dan in het record jaar 2017.
Waar zit het echte probleem?
Het terugkopen van aandelen brengt schade toe aan de reële economie en vertekent de eigenlijke waarde van aandelen van bedrijven. Het echte probleem is de onderliggende aanname dat we ook wel “de financialisering van de economie” noemen. We denken dan dat de financiële waarde (euro’s of dollars) gelijkgeschakeld aan een bredere economische waarde (te omschrijven als: waardevol voor de samenleving). Door deze verwarring lijkt het niet meer uit te of de aandelenkoers wordt opgehoogd door een manipulatieve terugkoop van aandelen of door een betere productie, nieuwe klanten of innovatief product. Daarmee is het middel (vreemd vermogen voor een onderneming) uiteindelijk het doel geworden (handel in verwachte winst op deelnamebewijzen). De belangrijkst doelstelling van ondernemingen is dan slechts het verhogen van winst op de korte termijn en dit zie je dus terug in aandeelhouderswaarde en bonussen.
Het wordt nog gekker als je bedenkt dat een aantal bedrijven voor een hoger bedrag aandelen terugkoopt dan dat het winst maakt. Lees die zin misschien nog een keer. Daarvoor moeten bedrijven dus geld lenen. Zo kocht het Amerikaanse Hewlett-Packard een aantal jaar terug voor 73 miljard dollar aandelen terug in een periode dat ze 41 miljard dollar winst maakte. Dit leidt tot een situatie die voor aandeelhouders met een lange termijnvisie eigenlijk niet aantrekkelijk zou moeten zijn. Maar aandeelhouders kijken naar de mooie rendementen op de korte termijn. Juist in de periodes van groei blijkt het percentage aan geleend geld toe te nemen.
Beleid moet gericht worden op het duurder maken van korte termijn aandelenhandel en het terugkopen van aandelen zou niet beschikbaar moeten zijn als instrument voor beursgenoteerde ondernemingen, hooguit in uitzonderlijke situatie.
Werk en inkomen (2)
Wat men beweert:
Een basisinkomen is ongelooflijk duur en zal zwaar drukken op de schouders van ‘hardwerkende Nederlanders’. Bovendien zullen de meeste mensen stoppen met werken en daarmee het systeem nóg zwaarder belasten.
Wat men beweert:
Een basisinkomen is ongelooflijk duur en zal zwaar drukken op de schouders van ‘hardwerkende Nederlanders’. Bovendien zullen de meeste mensen stoppen met werken en daarmee het systeem nóg zwaarder belasten.
In het kort:
Basisinkomen is betaalbaar, maar dan moeten er ook aanpassing van het stelsel voor sociale voorzieningen en het belastingregime plaatsvinden. Mogelijk is een beperkte verhoging van de belastingen voor de hogere inkomens of vermogens nodig. Je kan ook denken aan andere manieren van financiering zoals hogere belasting op vervuilende producten of financiële transacties.
Er wordt al veel geld rondgepompt
Er zijn verschillende manieren om het basisinkomen te betalen. Een basisinkomen van € 1.400 euro per maand voor volwassenen zou rond de 230 miljard per jaar kosten (Nederland heeft 12,7 miljoen volwassen inwoners). Dat is ongeveer 30 % procent van het bbp. Dat lijkt veel, maar realiseer je dat de overheid nu al meer dan de helft van het bbp beheerst (zorg, sociale zekerheid). Alle vrijstellingen, aftrekposten en heffingskortingen zijn daarbij niet eens meegerekend (meer dan 50 miljard per jaar).
Het basisinkomen kan ook worden betaald door een verhoging van het btw-tarief of van de vermogensbelasting (die momenteel onder het internationale gemiddelde ligt en in de afgelopen jaren steeds is gedaald), het verhogen van milieuheffingen of een belasting op grote financiële transacties. Er zijn dus verschillende manieren om het basisinkomen te financieren. Het is uiteindelijk vooral een kwestie van politieke wil. Er was immers ook geld om de banken te redden na de financiële crisis. En er blijkt een enorme hoeveelheid geld beschikbaar in de tijd van de Coronacrisis.
Haalbaar en betaalbaar
De vereniging Basisinkomen heeft een uitgebreide berekening van de haalbaarheid en betaalbaarheid van het basisinkomen gemaakt. Je vindt de berekening hier.
Niet iedereen stopt met werken
Uit een experiment met het basisinkomen in Canada, waar Rutger Bregman ook een aantal keer naar verwijst, blijkt dat mensen minder aantal uur betaald werk verrichten, circa 10% minder. Tegelijkertijd werd hun gezondheid beter: de zorgconsumptie nam af met 10%.
De groepen mensen in deze experimenten die minder gaan werken zijn over het algemeen getrouwde vrouwen die ervoor kiezen langer zwangerschaps- of ouderschapsverlof te nemen en jongvolwassenen die langer studeren. Ze blijven zich dus zinvol inzetten voor de samenleving. Het probleem is echter dat we deze aspecten onvoldoende meenemen in het meten van onze welvaart.
Wat men beweert:
Doordat er rijke mensen zijn, die investeren en bedrijven oprichten, ontstaan er heel veel banen voor iedereen. Het is niet slim om deze rijke mensen meer belasting te laten betalen, want dan vertrekken ze en verdwijnen alle banen.
Wat men beweert:
Doordat er rijke mensen zijn, die investeren en bedrijven oprichten, ontstaan er heel veel banen voor iedereen. Het is niet slim om deze rijke mensen meer belasting te laten betalen, want dan vertrekken ze en verdwijnen alle banen.
In het kort:
De rijke mensen in de wereld zijn op dit moment zo exorbitant rijk, dat ze niet weten wat ze met hun geld moeten. En ze worden ook steeds rijker. Sterker nog: hun vermogen groeit veel sneller dan dat van alle andere mensen. Het zijn dus vooral de rijke mensen die profiteren van de rest.
Nederland behoort tot de landen met de grootste verschillen in vermogen. Tien procent van de bevolking bezit maar liefst 68 procent van het totale vermogen; onder de rijke landen is alleen in de Verenigde Staten die ongelijkheid nog groter. Inkomens zijn de laatste veertig jaar, gecorrigeerd voor inflatie, gemiddeld niet gestegen, terwijl het BNP in die tijd is verdubbeld. We profiteren dus niet niet van de economische groei met z’n allen. In de ranglijst van landen van de OESO, de ‘club van rijke landen’, zijn er maar liefst 17 Europese landen waar de inkomensongelijkheid kleiner is dan in Nederland. De armste 10% van de bevolking is er de laatste dertig jaar 30% op achteruit gegaan waardoor bijvoorbeeld meer dan 10% van de kinderen in relatieve armoede opgroeit en overal in het land voedselbanken hard nodig zijn.
De New York Times kwam in 2017 met een interessante grafiek. Hier is te zien dat de groei in inkomens rond 1980 veel eerlijker verdeeld was dan in 2014. De rijkste mensen zien in de laatste 34 jaar hun inkomen steeds makkelijker stijgen. De armste Amerikanen blijven op 0 procent. Als het Trickle Down effect al bestond, is het nu in ieder geval stuk.
Of zoek naar een bepaalde term in de FAQ’s
Ik zoek een argument
Was jij laatst met iemand in gesprek en staat het argument dat jij zocht er niet tussen? Laat het ons weten.